Samen
met Vergilius daalt Dante af in de hel, die zich onder het noordelijk
halfrond bevindt. Zij heeft de vorm van een enorme trechter, die spits
afloopt naar het middelpunt van de aarde. De atmosfeer is somber en
troosteloos, de lucht is vol dreiging en wanhoop, en alles is in schemering
gehuld.
De
toegangspoort tot de hel draagt het opschrift: “Laat varen alle hoop, gij die
hier binnentreedt”. Dante en Vergilius
komen zo in het rijk der doden, waar de verdoemden zonder hoop op redding hun
straf ondergaan. De eerste categorie zielen die hij op zijn reis tegenkomt
zijn de slappelingen, die niet hebben kunnen kiezen. Zij zijn noch tegen God
in opstand gekomen noch Hem trouw gebleven, zij hielden zich afzijdig. Zij
hebben zelfs in de hel geen plaats verdiend, zoals Vergilius aan hem uitlegt:
“De hemel verjaagt hen om niet aan schoonheid in te boeten, en de diepe hel
neemt hen niet op, omdat de slechten zich dan nog enigermate tegenover hen
zouden kunnen beroemen (Inferno III)”
Nadat
ze de rivier de Acheron zijn overgestoken komen Dante en Vergilius in het
voorgeborchte (limbus) van de hel. De zielen die hier verblijven
genieten duidelijk Dante’s sympathie. Vergilius legt uit: “Ik wil dat gij
weet, dat zij tijdens hun leven niet hebben gezondigd.” Maar de verdiensten
die ze hebben baten hen niet, want zij hebben het doopsel niet ontvangen. De
reactie van Dante daarop is treurnis: ‘Een groot verdriet maakte zich van mij
meester toen ik dat hoorde. Want ik kende mensen van grote waarde die zich
daar, door een onvervuld verlangen gekweld, in het voorgeborchte bevonden”(Inferno
IV).
Een
van de zielen die daar thuis horen is die van zijn leidsman Vergilius zelf,
die hartelijk wordt begroet door andere bewoners zoals Homerus en Horatius.
Maar ook vorsten als Caesar en de Turk Saladin zijn hier aanwezig, alsmede
Griekse wetenschappers en filosofen als Hippocrates, Plato en Socrates, en de
Arabieren Avicenna en Averroës.
Terwijl
hij verder afdaalt praat Dante met allerlei zondaars, stuit hij op monsters
en duivels, en moet hij ontelbare moeilijkheden het hoofd bieden. Hij ziet
alle ellende van de wereld, zoals hij die reeds had ervaren in zijn
geboortestad: tirannie, moord, verspilling, godslastering, verleiding,
simonie, waarzeggerij, oplichting, wellust, roof, tweedracht en verraad. De
bedrijvers van deze ongerechtigheden ondergaan allen een gepaste straf
volgens de wet van de contrapassio. Deze houdt in dat de straf op een
of andere manier in verband moet staan met de begane zonde.
Voorbeelden daarvan zij:
-
De tirannen die tijdens hun leven onschuldig bloed vergoten staan tot hun
wenkbrauwen te sudderen in het bloed van hun slachtoffers.
-
de waarzeggers die voorgaven vooruit te kunnen zien zijn gedoemd om met
hun hoofd achterstevoren op hun lichaam voortdurend rond te rennen.
De
beschrijvingen hiervan zijn soms zo humoristisch dat ook de aanduiding
komedie in haar moderne betekenis van toepassing is.
Zijn
gids Vergilius, symbool van het verstand, laat het Dante allemaal zien. Zo
wordt de dichter zich bewust van het bestaan van de hel. Ten slotte bereikt hij
op het diepste punt Lucifer, het kwaad in eigen persoon. Nadat ze hem voorbij
geklauterd zijn komen ze door een smalle gang aan de andere kant van de aarde
weer aan de oppervlakte.
|