(terug naar de vorige pagina)

De Goddelijke Komedie

 

 

Inleiding

In de Goddelijke Komedie verhaalt Dante het spirituele groeiproces van zichzelf in de vorm van een reisverslag. De dichter gaat daarin door de diepte van de hel, hij beklimt de louteringsberg tot aan het aardse paradijs, om ten slotte vandaar op te stijgen tot de ongekende hoogten van het hemelse paradijs.

Het is zo goed als zeker dat Dante zijn Goddelijke Komedie in de periode van zijn ballingschap heeft geschreven. Het idee daarvoor is waarschijnlijk al veel eerder ontstaan. Vooral in Vita Nuova zijn daarvoor aanwijzingen te vinden. Daarin preludeert de dichter al op de rol die Beatrice speelt als schenkster van deugd en middelares naar God. In het laatste hoofdstuk van Vita Nuova schrijft hij over Beatrice: “Eens hoop ik over haar dingen te zeggen die nog nooit over een vrouw zijn gezegd.”

 

Opbouw

De Divina Commedia is een omvangrijk dichtwerk, dat uit ruim 14.000 verzen bestaat. Dante zelf duidt zijn werk aan als een commedia, in de Middeleeuwen is dat de term die gebruikt wordt voor een werk dat droevig begint en vreugdevol eindigt. De kwalificatie divina (goddelijk) gaat terug op Boccaccio, die daarmee zijn bewondering uitdrukt voor de verheven stof die hierin wordt behandeld. Vanaf de 16e eeuw staat het werk bekend als divina commedia, de goddelijke komedie.

Dante zelf is van de Divina Commedia zowel hoofdpersoon als verteller. Het werk beschrijft een visionaire reis door de drie rijken van het hiernamaals: de hel (inferno), de louteringsberg (purgatorio) en het paradijs (paradiso). Aan elk van de drie rijken wordt een cantica gewijd. Elke cantica bestaat uit 33 canto’s, waarbij het getal 33 verwijst naar het aantal jaren dat Jezus op aarde leefde. Eén canto kan worden aangemerkt als inleiding: het hele werk bestaat aldus uit 100 canto’s.  Doelbewust heeft Dante het werk rond de getallen 3 en 10 opgebouwd. Drie symboliseert daarbij de Drieeenheid, terwijl het getal 10 voor de volmaaktheid staat. Ook de 100 canto’s afzonderlijk vertonen een mathematische opzet: elk canto bestaat uit ongeveer 1000 woorden, met als gevolg dat elke cantica 33.000 woorden telt, waardoor het totale aantal woorden van de Divina Commedia (inclusief het inleidingscanto) op ongeveer 100.000 woorden komt.

 

Dante’s Wereldbeeld

 

Het wereldbeeld van de Divina Commedia stemt in grote lijnen overeen met dat van de Middeleeuwen. Dante ziet de kosmos in navolging van de Alexandrijnse geleerde Ptolemaeus  als geocentrisch: hij ziet de aarde als het middelpunt van het heelal en de sterren als hemellichamen die daar om heen draaien.De oppervlakte van de aardbol is in twee halfronden verdeeld: een noordelijk halfrond dat bewoond is en grotendeels uit land bestaat en een zuidelijk halfrond, dat onbewoond is en vrijwel geheel bedekt met water.

 

De Hel ontstond in de visie van Dante toen Lucifer, de leider van de opstandige engelen, uit de hemel neerstortte. Door de impact ontstond op het noordelijke halfrond het gat van de hel. Eveneens door de impact vormde zich midden op het zuidelijk halfrond midden in de zee de hoog oprijzende Louteringsberg. Diametraal tegenover de louteringsberg bevindt zich op het noordelijk halfrond de stad Jeruzalem, het middelpunt van het noordelijke halfrond.

 

De aardbol wordt in Dante’s conceptie omsloten door concentrische hemelssferen, die van oost naar west om elkaar heen draaien. Deze hemelse sferen, die de vorm hebben van doorzichtige bollen en grotendeels zijn genoemd naar planeten, zijn op hun beurt weer opgenomen in het empyreum, een volledig vergeestelijkte ruimte, die onstoffelijk, onbeweeglijk en oneindig is. Voor het geheel van de negen hemelsferen en het empyreum gebruikt Dante de aanduiding Paradijs.

 

 

De reis begint

De eerste zin van het omvangrijke gedicht luidt: “Op het midden van onze levensweg bevond ik me in een donker woud, omdat ik van de rechte weg was afgedwaald.” Dante voelde zich verward en verdwaald, want hij was verbannen uit de stad waar hij was opgegroeid en waar hij in het bestuur van de stad een vooraanstaande plaats had ingenomen. Hij heeft de stad waar hij zo van hield nooit weer terug gezien. Zijn reis begint daarom vanuit de vertwijfeling: “ik voel mij verdwaald”. Maar er daagt hulp op. Vergilius een Romeinse dichter uit de laatste eeuw voor onze jaartelling staat hem bij.

 

De Hel

Samen met Vergilius daalt Dante af in de hel, die zich onder het noordelijk halfrond bevindt. Zij heeft de vorm van een enorme trechter, die spits afloopt naar het middelpunt van de aarde. De atmosfeer is somber en troosteloos, de lucht is vol dreiging en wanhoop, en alles is in schemering gehuld.

 

De toegangspoort tot de hel draagt het opschrift: “Laat varen alle hoop, gij die hier binnentreedt”.  Dante en Vergilius komen zo in het rijk der doden, waar de verdoemden zonder hoop op redding hun straf ondergaan. De eerste categorie zielen die hij op zijn reis tegenkomt zijn de slappelingen, die niet hebben kunnen kiezen. Zij zijn noch tegen God in opstand gekomen noch Hem trouw gebleven, zij hielden zich afzijdig. Zij hebben zelfs in de hel geen plaats verdiend, zoals Vergilius aan hem uitlegt: “De hemel verjaagt hen om niet aan schoonheid in te boeten, en de diepe hel neemt hen niet op, omdat de slechten zich dan nog enigermate tegenover hen zouden kunnen beroemen (Inferno III)”

 

Nadat ze de rivier de Acheron zijn overgestoken komen Dante en Vergilius in het voorgeborchte (limbus) van de hel. De zielen die hier verblijven genieten duidelijk Dante’s sympathie. Vergilius legt uit: “Ik wil dat gij weet, dat zij tijdens hun leven niet hebben gezondigd.” Maar de verdiensten die ze hebben baten hen niet, want zij hebben het doopsel niet ontvangen. De reactie van Dante daarop is treurnis: ‘Een groot verdriet maakte zich van mij meester toen ik dat hoorde. Want ik kende mensen van grote waarde die zich daar, door een onvervuld verlangen gekweld, in het voorgeborchte bevonden”(Inferno IV).

 

Een van de zielen die daar thuis horen is die van zijn leidsman Vergilius zelf, die hartelijk wordt begroet door andere bewoners zoals Homerus en Horatius. Maar ook vorsten als Caesar en de Turk Saladin zijn hier aanwezig, alsmede Griekse wetenschappers en filosofen als Hippocrates, Plato en Socrates, en de Arabieren Avicenna en Averroës.

 

Terwijl hij verder afdaalt praat Dante met allerlei zondaars, stuit hij op monsters en duivels, en moet hij ontelbare moeilijkheden het hoofd bieden. Hij ziet alle ellende van de wereld, zoals hij die reeds had ervaren in zijn geboortestad: tirannie, moord, verspilling, godslastering, verleiding, simonie, waarzeggerij, oplichting, wellust, roof, tweedracht en verraad. De bedrijvers van deze ongerechtigheden ondergaan allen een gepaste straf volgens de wet van de contrapassio. Deze houdt in dat de straf op een of andere manier in verband moet staan met de begane zonde.

Voorbeelden daarvan zij:

-         De tirannen die tijdens hun leven onschuldig bloed vergoten staan tot hun wenkbrauwen te sudderen in het bloed van hun slachtoffers.

-         de waarzeggers die voorgaven vooruit te kunnen zien zijn gedoemd om met hun hoofd achterstevoren op hun lichaam voortdurend rond te rennen.

 

De beschrijvingen hiervan zijn soms zo humoristisch dat ook de aanduiding komedie in haar moderne betekenis van toepassing is.

Zijn gids Vergilius, symbool van het verstand, laat het Dante allemaal zien. Zo wordt de dichter zich bewust van het bestaan van de hel. Ten slotte bereikt hij op het diepste punt Lucifer, het kwaad in eigen persoon. Nadat ze hem voorbij geklauterd zijn komen ze door een smalle gang aan de andere kant van de aarde weer aan de oppervlakte.

 

De Louteringsberg

Op de louteringsberg bevinden zich de berouwvolle zondaars, die treuren en boete doen. Dante en Vergilius bestijgen de berg, die is ingedeeld volgens de zeven hoofdzonden: hoogmoed (superbia), afgunst (invidia), toorn (ira), traagheid (accidia), gierigheid/verspilling (avaritia), vraatzucht (gula) en wellust (luxuria). De zondaars zijn niet voor eeuwig veroordeeld, maar mogen na hun loutering opstijgen naar de hemel. Hun loutering bestaat uit het ondergaan van boetedoening volgens de wet van de contrapassio. De boetedoeningen worden door de dichter zeer plastisch uitgebeeld:

-         de trotsen lopen gebukt onder zware rotsblokken,

-         de toornigen bewegen zich voort in een wolk van rook,

-         de afgunstigen hebben met ijzerdraad dichtgenaaide ogen,

-         de tragen zijn verplicht voortdurend hard te rennen,

-         de hebzuchtigen liggen vastgebonden met hun mond op de grond,

-         de gulzigaards zijn zo mager als een lat en lijden honger en dorst,

-         de wellustigen lopen temidden van verschroeiende vlammen.

 

Terwijl Dante van opgang naar opgang klimt voert hij met vele zielen gesprekken, hij luistert naar hun gezangen en gebeden en neemt actief aan hun bespiegelingen deel. Uiteindelijk arriveren ze boven aan de berg, waar het aards paradijs gelegen is. Nu moet Vergilius, die symbool staat voor verstandelijk inzicht,  hem verlaten. In zijn afscheidswoorden zegt hij tot  Dante:

 

 “Ge zijt nu aangekomen op een punt, waar ik uit eigen kracht niet meer tot verder begrijpen in staat ben. Ik heb u door inzicht en vernuft hierheen gebracht. Laat u van nu af leiden door wat u goed dunkt.”  (Purgatorio XXVII).

 

Na deze woorden gesproken te hebben keert Vergilius terug naar het voorgeborchte, de plaats die hem als ongedoopte heiden toekomt. Van nu af  aan zal het aardse weten en het menselijk verstand wijken voor de geopenbaarde wijsheid en het geloof. Beatrice (die het geloof symboliseert) neemt de plaats van Vergilius in als begeleidster van Dante. Zij zal de dichter begeleiden op de weg die nog verder omhoog voert, naar het hemelse paradijs.

 

Het Paradijs

Het hemelse paradijs bestaat uit negen sferen, die hun namen achtereenvolgens ontlenen aan de Maan, Mercurius, Venus, de Zon, Mars, Jupiter, Saturnus, de Vaste Sterren en het Primum Mobile. Voorbij deze hemelsferen bevindt zich het empyreum met de candida rosa, een immens amfitheater in de vorm van een sneeuwwitte roos, waar God zijn licht rechtstreeks laat schijnen. Naarmate men zich verder van de aarde verwijdert, wordt de hemelse atmosfeer steeds minder stoffelijk. De ijle lucht zorgt voor een kristallijnen klaarte, die zacht en weldadig aandoet. Engelen zweven rond door de ruimte en alles is vervuld van blijdschap en vrede. Dante’s paradijs in voor alles een hemel van licht en liefde.

 

Onder leiding van zijn leidsvrouwe Beatrice stijgt Dante moeiteloos van sfeer naar sfeer op. En onderweg ontmoet hij vele gelukzaligen, met wie hij diepgaande gesprekken voert. In de hemel van Jupiter, waar zich de zielen bevinden van hen die voor alles de gerechtigheid hebben nagestreefd, brengt Dante de vraag naar Gods gerechtigheid naar voren, een vraag die op verschillende andere plaatsen al aanroerde.

 

Stel: “Iemand wordt geboren aan de oevers van de Indus, waar niemand over Christus spreekt, leest of schrijft; en al wat hij wil en doet is, voor zover het menselijk verstand daarover kan oordelen, goed en zondeloos zowel in woord als daad; hij sterft ongedoopt en zonder geloof: wat is dat voor een gerechtigheid die hem veroordeelt? Waar ligt zijn schuld wanneer hij niet gelooft? (Paradiso XIX)”

 

Het antwoord dat hij op deze krijgt is dat het inzicht van de mens tekort schiet  om dat mysterie te doorgronden. Een soortgelijk antwoord krijgt hij ook als hij later in de hemel van Saturnus, die is voorbehouden aan de beschouwende geesten de vraagt stelt naar de predestinatie. Petrus Damianus zegt hem: “Wat gij wilt weten, ligt zozeer verzonken in de diepte van Gods eeuwige raadsbesluiten, dat geen geschapen inzicht het kan doorgronden (Paradiso XXI)”. De Divina Commedia blijft daarmee binnen de orthodoxie van de kerk.

 

Wanneer Dante de hoogste hemel, het Primum Mibile, heeft bereikt, ziet hij in de verte negen fonkelende cirkels die om een stralen middelpunt heen draaien. Het zijn de negen engelenkoren die God omringen. Wanneer hij dichterbij komt is Beatrice plotseling verdwenen. Haar plaats wordt nu ingenomen door Bernard van Clairvaux, die symbool staat voor de mystieke verrukking. Theologie en geloof kunnen ook hier geen rol meer vervullen. Bernard zorgt er door zijn gebed voor dat Dante de uiteindelijk visio Dei, de schouwing Gods, deelachtig wordt. Deze ervaring is alles overstijgend: “Door de klaarte van dat Licht wordt men zo overweldigd dat het onmogelijk is om naar iets anders te kijken (Paradiso XXXIII). Maar er over spreken kan hij niet. “Van nu af aan zullen mijn woorden, ook voor wat betreft de dingen die ik mij herinner, meer ontoereikend zijn dan de taal van een klein kindje, dat zich laaft aan de moederborst.”

 

 

.

Bovenkant document